Sebastiaan
Leen Verheyen
Sebastiaan had een jarenlange fascinatie voor Van Gogh.
Hij had een aantal jaren eerder een oor bij zichzelf afgesneden. Zijn rechteroor.
Toen ik hem er op een avond op wees dat Van Gogh zijn linkeroor afsneed, maar dat het op de schilderijen alleen maar zijn rechteroor lijkt, doordat hij zichzelf in spiegelbeeld schilderde, heeft hij een aantal dagen niet meer tegen mij gesproken.
We trokken vaak samen de stad door, Sebastiaan en ik.
We parkeerden onze tot huis omgevormde bus in één van de buurten.
’s Nachts slopen we rond. Als dieren.
Te voet. Om beter te kunnen kijken.
Hij leerde me de bloedbanen van een stad te volgen.
Uiteindelijk kom je altijd bij het hart uit.
Hij leerde me te zien hoe de stad ademde, hoe ze elke ochtend anders werd.
Misschien zijn er mensen die het vandalisme noemen, wat we deden.
Wij beschouwden het als kunst.
Van elk standbeeld in de stad werd vakkundig het linkeroor afgebeiteld.
Sebastiaan verzamelde ze. Ze hingen als trofeeën in de bus.
Achtendertig linkeroren.
Plus de vierentachtig rechteroren van voor mijn komst.
Na een paar weken hebben we onze acties uitgebreid.
Het was nodig. Het was opvallend hoe lelijk de stad was.
Het leek wel alsof mensen bewust alles in lelijke kleuren maakten.
Of ze kozen de verkeerde lichtinval.
Sebastiaan had oog voor architectuur.
We deden kleine dingen. Weinig opvallend, maar essentieel.
Maar vrij snel ontregelden we de stad.
Beetje bij beetje.
Ik bleek een bijzonder talent te hebben.
Magie in mijn vingers. Ik hoefde ze maar te volgen. Niets te bedenken. Alles gebeurde vanzelf.
Ik kon delen van de stad onderling van plaats veranderen.
Soms wisselde ik huizen.
Af en toe een straat.
Eén enkele keer een hele wijk.
Een paar dagen lang bleven we in de buurt rondhangen.
Dat maakte het spannend. Maar tegelijkertijd vonden we dat belangrijk.
We wilden zien hoe mensen reageerden.
Ook gingen we steeds vaker op voorhand op observatie.
We volgden iemand. Probeerden hem te doorgronden. We namen zijn gebruiken over. Na een paar dagen werden we die persoon. Kropen we in zijn huid.
We wisten wat de mensen nodig hadden.
Soms beter dan zijzelf.
Soms merkten we achteraf dat de veranderingen niet werden geapprecieerd.
Maar we wisten dat het tijd vroeg.
En het was mooi. Het was mooi mensen te zien worstelen. Met iets nieuws, met hun omgeving, met zichzelf. Mensen te zien worstelen met iets onvolmaakts, in de hoop dat het beter wordt.
Noem het een verwachting. Misschien is dat het beste woord. Verwachting. Een belofte. Iets nieuws dat opgebouwd kan worden.
Waarschijnlijk kon ik het alleen omdat het niet mijn stad was.
Ik had geen emotionele bindingen. Niets wat me tegenhield.
In mijn eigen stad had ik het nooit gedaan. Balast van het verleden.
Maar Sebastiaan had er geen problemen mee.
Dwars door mijn nieuwe biotoop liep een muur, die de stad in twee delen verdeelde. Een uit de hand gelopen conflict was daar de aanleiding voor geweest.
Op een avond stond ik voor de muur en beschilderde hem.
Een man bekeek me van op afstand.
Ik had hem niet opgemerkt, hoewel mijn zintuigen sterker ontwikkeld waren dan die van andere mensen. Ik hoorde scherper, zag in het donker, ik kon ruiken op grote afstand. Misschien is het een volgende stap in de evolutie. Misschien een terugkeer naar dierlijk niveau.
Pas toen ik klaar was, merkte ik de man op.
Hij leek weggezonken in zijn eigen schaduw.
Ik keek hem aan.
Hij was oud. En een immigrant, net als ik. Hij sprak met een zwaar accent.
You paint the wall, zei hij. You make it look beautiful.
Ik knikte. Mompelde Thank you.
We don’t want it to be beautiful, zei hij, we hate this wall. Go home.